Voor deze keer twee heel verschillende onderwerpen. Twee keer vijf minuten van je inzet is voldoende (lezen, nazoeken, rekenen). Als volgt:
1. Zie in het PDF-je een stukje uit de NRC van 6 december 2016. In het dagelijkse spraakgebruik heeft de bezitter van een eigen woning het over ‘mijn hypotheek’, als zij of hij de lening bedoelt die voor de financiering van die woning is afgesloten. Maar is dat wel correct? Wat is een hypotheekrecht precies? En wie is dan wie: geldnemer, geldgever, hypotheeknemer, hypotheekgever, hypotheekhouder? Kijk in je bundel of boek of zoek het na op Wikipedia.
2. Stel dat een onderneming een vast actief heeft aangeschaft van € 250.000. De verwachte restwaarde is € 40.000, de economische levensduur acht jaar. Men wil elk jaar afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde aan het begin van dat jaar. Welk percentage moet dan worden gebruikt? En trouwens, in welke omstandigheden is het passend deze methode van afschrijven te volgen?
Als hint voor het antwoord op vraag 2 hierboven: we zoeken het percentage P. De boekwaarde aan het einde van het eerste jaar is 250.000 maal ((100 -/- P) / 100). Aan het einde van het tweede jaar is de boekwaarde 250.000 maal ((100 -/- P) / 100)^2. Aan het einde van het achtste jaar is de boekwaarde 250.000 maal ((100 -/- P) / 100)^8 en gelijk aan 40.000. Aha, dan moet ((100 -/- P) / 100)^8 gelijk zijn aan 40.000/250.000 ofwel aan 4/25. Doe jij de rest? P = ongeveer 20,45.